top of page
Search

WEEK 9 - Zondag 7 januari tot en met zaterdag 13 januari 1945

Als je honger hebt ben je tot de gekste dingen in staat. Dat zagen we vorige week toen Gerrit inbrak bij een bakkerij en een brood stal. Deze week worden plannen gesmeed om te ontsnappen.

Brood stelen doe ik niet meer. De honger knaagt wel maar het is en blijft gevaarlijk om iets van de Moffen te stelen. Soms zijn bewakers zenuwachtig. Dan zijn ze niet zo soepel in het bewaken van ons. Dan kunnen we niet op broodjacht. Waarom zijn ze zo zenuwachtig? Zouden de geallieerden dichtbij zijn? We hopen het. We bidden er ook om, in stilte. Misschien kom er aan het begin van dit nieuwe jaar wel een eind aan de oorlog.

Vanavond denk ik er aan om tijdens onze strooptocht gewoon weg te lopen met Jan of wie er ook met me meegaat. Er is nog niemand van de gevangenen ontsnapt. Hoe zouden de Duitsers reageren als ze ontdekken dat iemand is weggelopen? Geen idee. Misschien botvieren ze woede dan wel op de achtergebleven dwangarbeiders. Moet ik me daar zorgen om maken? Ik moet aan mezelf denken!

Met m'n drie Urker maats praat ik er vanavond weer over om te ontsnappen. Binnenkort moeten we het toch maar proberen. Als het niet meer zo erg vriest.

Wanneer gaan we? Vandaag. Of morgen? Wanneer? Na het ochtendappel lijkt ons het beste moment. Dan duurt het tot het volgende appel in de avond voordat ze ontdekken dat we weg zijn.

We gaan het niet meteen wagen. Over een paar dagen. Vrijdag! Deze beslissing beurt me op.


Als we terugkomen van ons werk is onze barak weg! Een rokende puinhoop is alles wat er nog is. Een raar gezicht is dat. Op onze barak is tijdens onze afwezigheid een bom gevallen. En dit is het resultaat.Gelukkig waren we niet aanwezig. Anders waren we omgekomen. Was ik omgekomen. Was dit voorzienigheid? Ik ben gespaard gebleven. Alweer!

Er is niets meer over van mijn bezittingen. Ik ben de paar aantekeningen kwijt die ik maakte. Maar ook de foto van mijn Tiny. Ik was gehecht aan mijn slaapplaats, het enige plekje waar ik me zelf kon zijn. Dat is weg en het voelt raar. Ik ben er beroerd van. Alles is weg. Alles wat ik als mijn eigendom beschouwde is weg. Lub beurt me op. "Niet zo somber Gerrit," zegt hij. "Morgen vertrekken we." Voor vannacht worden we ondergebracht in een andere barak die meteen overvol raakt.


ree

Vandaag is de grote dag. Wij - de vier Urkers - nemen de benen. Vanmorgen is er het gebruikelijke appel. We denken naar ons werk te kunnen maar we moeten blijven staan. Wat zijn de Moffen met ons van plan? Mij bekruipt een onbehaaglijk gevoel. Zijn we te onvoorzichtig geweest toen we fluisterend in het Urker dialect spraken over een mogelijke ontsnapping?


ree

De commandant verschijnt. Het lijkt alsof hij ons één voor één aankijkt. Hij weet het en nu worden we gestraft! Eindelijk begint de commandant te praten. Dan dringt tot me door wat hij zegt: we worden op transport gesteld. We gaan naar een ander arbeiderskamp.

Opgelucht haal ik adem. Maar onze vluchtpoging kunnen we wel vergeten. Voorlopig.


Onze reis is noordwaarts. We komen aan in een dorpje met de naam Leer. Mijn gevoel zegt dat we weer een stukje dichter bij de Nederlandse grens zijn.

Ook in ons nieuwe kamp zijn allerlei nationaliteiten geherbergd: Fransen, Russen, Polen, Belgen, Duitse deserteurs, Nederlanders. Iedere groep nationaliteiten heeft een eigen barak. Wij, Lub, Jan, Frans en ik creëren een plaats voor ons zelf. Alle vier dicht bij elkaar. Bij elkaar blijven is het devies. En nu maar wachten op een mogelijkheid tot ontsnappen.



 
 
 

Comments


bottom of page