WEEK 7 - Zondag 24 december tot en met zaterdag 30 december 1944
- Polderrazzia '44

- Dec 28, 2019
- 4 min read
Het was vorige week een zeer heftige week. Gerrit is door het oog van de naald gekropen. Twee dagen na elkaar heeft hij een kogelregel moeten doorstaan van een geallieerd vliegtuig. Dat is hem niet in de koude kleren gaan zitten. De kerstdagen zijn aanstaande. Zal hij dan nog in leven zijn?
Geen sneeuw, dus geen witte Kerst. Het is wel koud. Het voelt alsof het 10 graden vriest. Dit is de aanloop naar Kerstfeest. Het vijfde jaar op rij in oorlogstijd. Kerstavond in het gehate Duitsland. Als dwangarbeider. Een paar mannen zingen Kerstliederen. Ieder in zijn eigen taal. 'Stille Nacht' wordt meerdere keren gehoord. Het 'Ere zij God' zit in mijn hoofd. Vrede op aarde? Vraagtekens genoeg want het is oorlog! Het is een wereld vol misstanden, vol wreedheden. Heimwee heb ik naar huis, naar thuis. Vandaag hebben we vrij en morgen ook. Rustdagen. Vredige stilte heerst in de werkkampen. De Duitsers doen nergens aan maar Kerst houden ze in ere. God wordt niet de eer gegeven maar het heil is aan hun Führer, aan Hitler.

We krijgen zowaar een dubbel broodrantsoen en een stuk leverworst. Het water loopt je in de mond als je het stuk leverworst ziet. Maar wat een teleurstelling! De worst is bedorven! Echt een moffenstreek.
Deze rustdagen zijn ons meer dan welkom. Dank Moffen. De Kerst mag van mij wel een hele week duren! Deze twee vrije dagen zijn heerlijk, afgezien van het feit dat we gevangen zitten want we mogen het barakkenterrein niet af. Maar dat deert ons niet. We hoeven de schop en houweel niet te hanteren. We zijn nu ruim een week aan het werk bij het vliegveld en we krijgen te horen dat we weer verhuizen. We gaan weer terug naar Biene. Ik ben dankbaar dat we hier weg kunnen. De dood is wel heel dichtbij geweest op deze plek. Ik weet wel dat je elke moment kunt sterven. Een mensenleven is maar een handbreed. Maar nu nog niet, nog niet, nog niet...
We grappen tegen elkaar dat we weer varkens worden als we in Biene arriveren. Maar de Moffen worden blijkbaar wat vriendelijker. We worden zowaar in een barak ondergebracht. Het blijkt het gemeenschapshuis te zijn van het dorp. Er zijn hier meerdere barakken, grote en kleine. Verplaatsen heeft altijd als voordeel dat we even kunnen rusten. Even geen werk. Even geen gevaar om beschoten te worden.
Houthakker word ik! Ik begon als graver, toen werd ik bommenruimer en nu word ik houthakker. Ik word ingedeeld bij een houthakkersploeg. Bomen moeten gekapt worden in het nabijgelegen bos. Kennelijk hebben de Duitsers gebrek aan hout. Voor bunkerbouw, hoor ik, hebben ze voortdurend hout nodig. Houthakken is minder gevaarlijk dan het ruimen van bommen. Ik ben er blij mee. Een bijl hanteren is ook zwaar werk maar dat zal ook wel wennen. Ook nu zijn onze bewakers oudere mannen. Bruinhemden met de gehate rode band met het zwarte hakenkruis op de arm. Rood met zwart. Ja, bloed met roet! Zo noem ik het. Na twee dagen bezig te zijn in het bos weten we wel zo'n beetje hoe de bruinhemden zich gedragen. Ze letten gewoon niet op hoe we ons werk verrichten.
Plaatsgenoot Jan Baarssen port mij aan om samen op pad te gaan om bij boeren wat voedsel los te peuteren. Het is trouwens een geluk dat ik samen met Jan in het kamp zit. Samen met hem heb ik op de technische school in Den Helder gezeten. Hij is ook timmerman. Ik voel er niets voor om er op uit te gaan voor eten. Veel te gevaarlijk. Jan blijft aandringen omdat hij gezien heeft dat de bewakers nauwelijks opletten. "Morgen," beloof ik. Ik wil er eerst goed over nadenken. Ik ben niet vies van een avontuurtje maar ik twijfel als ik de geweren van de bewakers zie.
'Morgen' is vandaag geworden. Als we op de plek van bestemming aankomen verdwijnen de bewakers al snel naar een houthakkershut. Daar brandt een vuur. Buiten vriest het. Ik besluit om mee te doen. De honger blijft knagen, elke dag weer. En als we dan wat extra's kunnen krijgen is dat meer dan welkom. De soep komt niet eerder dan 12 uur. Dan pas komen de bewakers hun hut uit. Onze bijl verbergen we onder de dorre bladeren. Als we wegglippen kijken de andere mannen nauwelijks op. Verraden zullen ze ons niet. Aan de rand van het bos staat een boerderij. Jan stelt voor dat ik het woord doe maar ik zeg dat ik geen ander Duits ken dan de scheldwoorden van de Moffen. "Toch maar proberen Gerrit," zegt Jan.

De kettinghond gaat hevig tekeer. Het beest is net zo vals als de Moffen. Jan klopt aan. Boven gaat een raam open. "Wer ist da," roept een schelle vrouwenstem. We zien het hoofd van de boerin uit het raam hangen. Ik zet mijn beste smeekstem op en zeg: "Brot? Haben Sie Brot?" Het antwoordt is teleurstellend: "Ja, ich habe Brot, aber nicht für Sie." En met een klap valt het raam dicht.
Jan en ik halen de schouders op. Dan de volgende boerderij maar. Vlak voordat we bij de volgende boerderij willen aankloppen gaat de deur open en komt een jongen van een jaar of 10 naar buiten. Voordat we iets kunnen vragen roept het jongentje naar binnen: "Mama, zwei Männer! Zwei Landstreicher." Mama komt snel aangelopen. "Hallo," groeten we. De vrouw kijkt ons een beetje bang aan. Dat is niet de bedoeling. "Haben Sie Brot?" Jan wrijft eens over zijn buik om aan te tonen dat we honger hebben. In rad Duits zegt de vrouw iets tegen haar zoon die wegrent en even later met een half bruin brood terug komt. "Danke, danke schön," zeg ik oprecht.
Jan Baarssen stopt het brood zorgvuldig onder zijn jas. De bewakers mogen dit niet zien.
"We moeten dit maar eens vaker doen," zeg ik tegen Jan. Ik heb de smaak te pakken gekregen. En het brood zal zeker smaken.




Comments