top of page
Search

Week 2: Zondag 19 november tot en met zaterdag 25 november 1944

Updated: Mar 8, 2020

Vorige week eindigde ik met het moment dat we in Meppel arriveerden en weer in een schoolgebouw werden gestopt. Nu staan we aan het begin van het moment dat we naar Duitsland gaan.

Zondag vandaag. Hoe onwerkelijk! Op Urk zitten ze nu in de kerk. Zal er voor ons gebeden worden? Vast wel! Als ik tussen de opgepakte mannen een paar plaatsgenoten ontdek voel ik me op slag niet meer zo eenzaam.


ree

De wc's in het gebouw stromen over. Je kunt wel nagaan hoe het bij ons ruikt! De Duitsers ontdekken dat er een Jood tussen de gevangenen zit. Hij wordt het mikpunt van pesterijen. De Duitsers pakken hem bij de benen en slepen hem zo door de gang langs de overgelopen toiletten. Met satanische lach op het gezicht slepen ze de arme man door de viezigheid.

In de namiddag wordt eten aangevoerd in grote gamellen. Eindelijk krijgen we weer iets te eten. In de avond willen de Duitsers weer hun spel die Jood spelen maar hij is onvindbaar. Woest zijn ze! Iedereen uit het lokaal waar de Jood gezeten had wordt het schoolplein opgedreven. Ze worden ondervraagd door de commandant, een Nederlandse SS'er, maar iedereen houdt de kaken stijf op elkaar. Bij de commandant staat een soldaat met een mitrailleur. Wit van woede brult de commandant 'vuur'. Wij, in de school en kijkend uit de ramen, houden de adem in. Een oorverdovend salvo volgt. Sommigen vallen op de grond, maar niemand is geraakt. De soldaat heeft over de hoofden geschoten. De commandant schreeuwt: "En nu de waarheid! De volgende keer wordt er raak geschoten." Niemand zegt iets. De ongelukkigen krijgen een schep en moeten een gat graven. Hun graf? Dat doen ze met trillende handen. Weer wordt gevraagd waar de Jood is maar niemand zegt iets. Die moed wint het uiteindelijk. Het bevel tot vuren wordt niet meer gegeven en ze mogen weer naar binnen.

Waar is die Jood gebleven? Hij ontsnapte met behulp van de Nederlandse SS'er die een oogje dichtkneep.


De volgende dag, het is avond, krijgen we het bevel tot vertrek. Ik sta met de anderen opgesteld op het schoolplein. Overal om ons heen zijn gewapende Duitsers. We moeten een brallende toespraak aanhoren van de commandant die vindt dat we tot de uitverkorenen behoren om in Duitsland de verheven strijdt voort te zetten in naam van de Führer. Verder gebeurt er niets. We staan in gelid opgesteld samen met onze schamele bagage. Niemand spreekt een woord. We zijn vervuld met onze eigen gedachten. De meesten hebben de ogen op de grond gericht. We staan er bij als verslagen mensen, wat ook geen wonder is. We gaan naar het gehate Duitsland. Dat is nu zeker.

Links van mij is de kuil die de mannen gisteravond moesten graven. Gelukkig is het bij een gat graven gebleven en is het geen graf geworden. De avond vordert en we staan op het schoolplein. Zwijgend. Het is stil. Benauwd stil. De bewakers worden zenuwachtig. Ik zie het aan ze. Van die stilte gaat een bedreiging uit voor de Duitsers.


Plots wordt de stilte doorbroken door een schreeuwende Mof. "Sing! Sing ein Lied!" De stilte is voor hem ondraaglijk geworden. Zingen? Hier? Nu? Maar dan, eerst aarzelend maar dan steeds

ree

krachtiger wordt het bekende Lutherlied ingezet:

Een vaste Burcht is onze God,

Een toevlucht voor de Zijnen!

Al drukt het leed, al dreigt het lot,

Hij doet Zijn hulp verschijnen!

De vijand rukt steeds aan

Met opgestoken vaan;

Hij draagt zijn rusting nog

Van gruwel en bedrog

Maar zal als kaf verdwijnen.

Ik zing mee. Met grote ontroering. Ramen en deuren van de huizen om de school gaan open. En als we het volgende couplet inzetten zingen ook de omwonenden spontaan mee. Het bekende Hervormingslied davert door de stille, nachtelijke straat.

De neerslachtigheid is verdwenen. Wij staan nu met opgeheven hoofd, wachtend op de afmars. Niet de moffen met het geweer in de aanslag zijn de overwinnaars, maar wij. Ik, wij, hebben een sterke Held aan onze zijde.


We worden afgemarcheerd naar het station. Een lange trein met beestenwagons staat gereed. We worden als vee de trein ingedreven. Met een klap valt de zware deur in het slot. Het is donker. Langzaam zet de trein zich in beweging. Gelukkigerwijs zit ik met een paar Urkers in de wagon. Onze wagon heeft een klein balkon en degene die daar het dichtst bij staat roept dat we nu Beilen passeren. Hij kan de plaatsnaam lezen.

Als het licht is, stoppen we. We staan op een rangeerterrein, maar waar weet ik niet. De deuren worden opengegooid om te luchten maar ook om te tellen. Een pot om je behoefte te doen is er niet. De stank is inmiddels ondraaglijk. De hele dag zitten we daar, in de stank en de ondraaglijke warmte van zoveel mensen op elkaar. De trein staat onbeweeglijk stil. Overdag rijden vinden de Moffen te riskant.

In de avond, als het donker is, vertrekken weer. Winschoten passeren we. De treinreis is een verschrikking. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje maar als ze je bestelen kunnen doen ze dat. Ik heb wel niet veel bij me, maar het weinige wat ik heb moet ik goed bewaken anders verdwijnt het in andermans handen. Wat is onze bestemming? Het blijft gissen. Bij Nieuweschans passeren we de grens. Het was al rustig in de wagon maar nu we de grens passeren is het doodstil. We zijn in het gehate Duitsland! Een enkeling huilt. Eén van de mannen zet een geestelijk lied in:

Als g' in nood gezeten, geen uitkomst ziet,

Wil dan nooit vergeten, God verlaat u niet.

Vrees toch geen nood! 's Heeren trouw is groot

En op 't nacht'lijk duister volgt het morgenrood.

Schoon stormen woeden, ducht toch geen kwaad;

God zal u behoeden, uw Toeverlaat.


De trein dendert door het nachtelijke Duitsland. Steeds verder van huis.




ree

Lingen! Dat is de plaats waar we arriveren na meer dan 26 uur reizen.. Ik word met een aantal anderen apart gezet. We krijgen onze taak te horen: graafwerk. We zijn uitverkoren om zo te strijden tegen de geallieerden. Moet ik hier blij mee zijn? Geen idee. We arriveren na een half uur lopen in het dorp Biene. We houden halt bij een varkensschuur. Met twee man worden we in een varkenskot gestopt! Ik moet op mijn knieën naar binnen. Onvoorstelbaar, maar hoe waar! We worden letterlijk als zwijnen behandeld door de Moffen. We zijn door de Duitsers gedegradeerd tot varkens. Om zes uur worden twee hompen brood in ons hok gegooid. "Brot für heute abend und für morgen," wordt er bij geroepen.

Een uur later wordt er vers stro in ons hok ingegooid. Weer een dag voorbij. En morgen? Morgen wacht werk!


Na het appél de volgende morgen worden we onder geleide van bruinhemden, met het gehate hakenkruis op arm, naar onze werkplek gebracht. We begrijpen dat we een geul moeten graven van 2,5 meter diep en 3 meter breed en dat vele kilometers lang! Deze geulen moeten de tanks van de geallieerden tegenhouden. Het zijn zogenoemde tankvallen. Ik ben timmerman en geen graver! Daar heb ik niet voor geleerd. Maar wel of niet geleerd, de Duitsers roepen: "An die Arbeit." De bruinhemden lijken op de Egyptische slavendrijvers van weleer. Wanneer ik even ophoud met graven krijg ik de volle laag. In slaan en schelden zijn de Moffen goed.

Om 12 uur arriveert het eten met paard en wagen. Soep, aardappelsoep. Iemand roept: "Als ze dat soep noemen..." En hij trekt zijn neus er bij op. De soep is niet meer dan lauw water met aardappel en misschien een hard stukje wortel er in. Nee, lekker ruikt het niet. Maar als ik niets eet blijf ik met een lege maag zitten. Een bruinhemd grinnikt: "Die Suppe ist gut." Ondertussen neemt hij een hap van een belegde boterham. Zal het alle dagen zo verder gaan?






 
 
 

Comments


bottom of page